1990-09-01
PIM
HOOFDSTUK 3
3.1
Oom Huug is dood! Dus Ma in tranen! Haar liefste broer! Zomaar vermoord! Steeds aan de telefoon ontdane Gesprekken: “Heb je ’t al gehoord? Ach meid, wat goed met jou te bellen, Het is nog steeds niet voor te stellen! Al scheelden wij ook negen jaar: Toch nooit geheimen voor elkaar! En nog zo jong: het leven vóór ‘m! Maar voor hij zich had waargemaakt Wordt hij, verdomme, koud gemaakt! O God, wat is er toch een schorem!” Half achterover op de bank Wenkt zij naar Pim om nieuwe drank.
3.2
Nu, die troost heeft zij wel van node! ’t Geheim gedeeld met Sandeman, Is trouwens haar patentmethode Sinds jaar en dag ten aanzien van Het leed dat op haar aan komt snellen En tranen bij haar op doet wellen, Waartegen, zo blijkt keer op keer, Het haar ontbreekt aan een verweer. Zo oud, zo moe kan ze zich voelen (En toch: zo oud is ze nog niet), Zij weet dan haar immens verdriet Maar op één wijze weg te spoelen. Ook dit ontijdig rouwproces Blijft overleefbaar door de fles.
3.3
Dus moet Pim nu wel vele malen - Zijn huiswerk maken wordt weer pet – De sherry uit de koelkast halen Waar steeds de fles wordt teruggezet. (Zij hóudt de hoop zo te bewerken Dat ze ’t gebruik wat kan beperken. Ze koopt ook nooit veel tegelijk. Een avondzaak op loopbereik Kan echter vaak haar uitkomst geven.) Ze raapt zich moedig bij elkaar: Een advertentie moet nog klaar. Ze heeft al wel wat opgeschreven Maar zoekt nog naar het kiese woord Waarmee je melding maakt van moord.
3.4
“Noodlottig ongeval”? Dat kan niet. “Ontviel”? Of “overleed”? Te kaal. Wat jammer dat ze nu geen kans ziet Tot iets dat meer is dan normaal. Ze wil zo graag iets moois, verhevens Zoals “Van het concert des Levens Krijgt nimmer iemand het program”. “Ach Pim, zeg jij eens of dit kan?” Die zoekt al in de oude kranten Want mogelijk is daar wat bij: “Met grote droefheid geven wij U namens vrinden en verwanten…….” ’t Leed trekt haar verder in ’t moeras. Zij grijpt haar reddingsboei: haar glas.
3.5
Nee, lang zal zij het niet meer maken Op deze veelbewogen dag. Ze zal nog wel heel woedend raken Van wanhoop en van zelfbeklag. Eerst pakte Jan, haar man, zijn biezen En nu moet ze ook haar broer verliezen. Daar sta je dan alleen als vrouw En ieder laat je in de kou. De spiegel toont haar diepe zorgen. Haar wilde vingers woelden haar Gelakte kapsel door elkaar. Pim vraagt: “Mag ik voor maandagmorgen Een briefje mee voor huiswerkvrij?” Maar zij heeft er haar hoofd niet bij.
3.6
Om drie uur ’s nachts plots wakker schrikkend Hoort Pim in huis een gek geluid, Staat op en komt – zijn knieën knikkend, Onhoorbaar haast – zijn kamer uit En onderdrukt een zenuwgiechel Want in ’t halfdonker voor de spiegel Ziet hij zijn moeder staan, verstard, Geheel gekleed in stemmig zwart: Zij is haar rouwjurk aan het passen. Niet ver weg, in dezelfde wijk Zit op dit stille uur Van Dijk Te gapen boven paperassen. “Die Huug”, denkt onze rechercheur, “Was op zijn minst een vreemd sinjeur!”
>inhoud
|