2012-08-18
DONS
1.
Tijd dat je grenzen overgaat
en dat je merkt dat ze er zijn.
Daarvóór is enkel nu. Volmaakt.
Genoeg. En bovendien een vaste lijn.
Maar nu is er niet meer. Veel meer:
nu is nog toen of juist nog niet.
Jouw keus, nu niet een keer, jouw keer,
jouw onbeperkte leefgebied.
Want jij bent onverbiddelijk jij,
een hardop uitgesproken ik.
Gezin en groep en maatschappij
wordt voorwerp van jouw ogenblik.
Voor ‘t eerst voel jij met zekerheid
je reddeloze eenzaamheid.
En wie bèn jij? Stil blijven staan.
Je hangt. O ja, hoe hang je aan
- zeg maar – respekt, je vriend, je rol.
Nooit leed je meer, zo leeg, zo vol.
In dit heelal van onbegrip
planeet, nee, dolend ruimteschip.
Een hart dat zich steeds weer verliest
en zich dus harnast: pantserstaal,
soldatenlaars en rouwgraniet,
in tongsteen- en straatklinkertaal:
moet doen, moed, doen, moed doen, moet, doet.
Maar eigenlijk toch bang voor bloed.
> werk
|