|
2002-12-20
DE REIS VAN ONS LEVEN
14. Mycene
Hier zijn we dus in het hart van de mythe. De cyclopische muren van Mycene en Tiryns zijn van een prehistorische orde. Je kunt je voorstellen hoe eeuwen later de Homerische vertellers zich door deze resten lieten inspireren. En de vlakte van Argos is zo vlak als een vlakte in je Hollandse verbeelding hoort te zijn. Hij staat vol met vruchtbomen. Door de Leeuwenpoort treden we Mycene binnen en klimmen moeizaam omhoog naar de troonzaal. Men waarschuwt overal om goed uit te kijken. Door de talloze navolgers van Schliemann zijn de stenen spekglad geworden. Boven kun je je goed voorstellen hoe het er moet hebben uitgezien. De omtrekken van ruimten en van het complex als geheel zijn niet eens zo groot, maar het is wel indrukwekkend. Wat een moeite heeft men zich hier moeten getroosten! Een en ander valt toch niet los te denken van de slaven die dat hebben gepresteerd en wier lot in ieder geval niet in het oog van de latere eposzangers is gevallen. Ach, het viel ze niet op omdat slavenwerk voor hen nu eenmaal iets alledaags was. Pas in de twintigste eeuw toch zullen dankzij Bertolt Brecht de echte pyramidenbouwers geëerd worden?! De klim naar het achterste gedeelte van het paleis is ons te veel, maar de koepelgraven voor de poort (de “graven van Aigisthos en Klytaimnestra”, o Schliemann!) krijgen alle aandacht. Hun indruk wordt echter overtroffen door het “graf van Atreus” dat we op de terugweg aandoen. De ingang bestaat uit twee monolieten van bijna 5,5 meter hoog en meer dan 2,5 meter dik De deksteen erboven zou 120 ton wegen. Onze eerbied wordt bij elk getal groter.
De avond valt al als we terugrijden over kleine weggetjes. Plotseling wordt onze route doorsneden door een brede, nieuwe weg die op geen enkele kaart staat aangegeven. Richtingborden ontbreken, hetgeen niet abnormaal is in dit land, maar deze spookweg gaat de richting uit die wij denken te moeten volgen. Zo onverwachts als hij zich voordeed, stopt hij na zo’n vijftien kilometer, maar op het zijweggetje dat we inslaan vinden we een plaatsnaam die ook op de kaart te vinden is. We blijken het niet gek gedaan te hebben en staan na enige tijd bij het Byzantijnse kerkje dat ons tot deze route verleidde: Kimíssis tou Theotókou, wat volgens onze reisgids ‘ontslaping van Maria” betekent. Wij houden het maar op Maria Hemelvaart. Naar binnen kunnen we niet, maar de buitenkant van crème en roestrode stenen, soms gegroepeerd tot eenvoudige versieringen, gloeit in de avondzon. De gids vermeldt dat het fundament van marmer is, maar dat valt ons niet op. Wel de rust en de vrede die kerk en omgeving ademen. Later passeren we hoge steenhopen en beseffen plotseling dat we bij de burcht van Tiryns zijn beland. Een paar dagen later zullen we er een bezoek brengen en de krijgshaftige sfeer proeven die daar meer hangt dan in Mycene. Je waant je haast op de muren van Troje en onwillekeurig valt de beroemde scène je in van Hektor die van Andromache en zijn zoontje afscheid neemt in het volle besef van een lot dat je niet kunt ontlopen.
Homerus blijft een beeltenis voor altijd bij je ingebrand, een boodschap wat het leven is: een strijdperk tussen stad en strand, een ooit voltooide reis naar huis. Weemoedig, fier te dragen kruis: een lijkkleed elke dag gestart maar in de nacht steeds weer ontward.
|
|
|