| 2015-01-20 EEN ZOON BEGRAAFT ZIJN VADER6.1Uiteindelijk werd dat wel minder.
 Je kunt niet altijd maar. Het slijt.
 Je hoort jezelf steeds weer. Dat hindert.
 Je raakt verzadigd mettertijd.
 Ik kon hem eindelijk gaan waarderen.
 Hem tegen zijn decor posteren.
 Dat strenge eiland met die angst
 die nooit een loon voor zich verlangt.
 En dan zijn moeder, haar ambitie
 -die hij juist van haar had geërfd –
 en – duizend doden die je sterft –
 die humor ook in oppositie
 van alle wanhoop en gefaal:
 kerf in je vlees, kruid van je taal.
 
 6.2
 Die taal, dat schuimend Zeeuws, te horen
 wanneer mijn ouders onderling
 communiceerden als verstorend
 emotie even hen beving.
 Gewend om ABN te spreken:
 voorbeeld voor ons, uiterlijk teken
 van eigentijds beschaafd te zijn.
 De scherpe demarcatielijn
 voor wie toen echt vooruit wou komen.
 En zeg nu zelf: wie wil dat niet?
 ’t Verschil met nu is de limiet,
 het doel, het eindpunt van je dromen.
 Gelukkig bleef hun taal doorspekt
 met sporen van het dialekt.
 6.3Wat ook doorklonk, dat was de bijbel,
 waaruit dag in dag uit men las,
 zodat de woordenschat uitdijde
 met termen, wendingen slijtvast,
 ver boven ’t alledaagse leven.
 Ook als men namen zocht te geven
 aan pasgeborenen dan was
 “den boek” vaak bron en vast kompas:
 Jesaja, Jakob, Job, Johannes:
 een vrome rij. Maar vreemd daarin
 mijn vaders naam, want ja, die wringt.
 Hij heette Laban. Levenslang is
 die naam voor hem doorn in zijn vlees,
 een bron van ergernis geweest.
 
 6.4
 Dat moet ik nu wel uit gaan leggen
 want wie weet er vandaag de dag
 direkt wat “Labans vee” wil zeggen?
 Die Laban die steeds sluw bedacht
 hoe hij zijn schoonzoon kon bedriegen
 -al kon die ook heel aardig liegen,
 maar wel gezegende steeds bleef.
 Nee, Laban die zat altijd scheef.
 Dus waarom dan een kind opschepen
 met zo ’n symbool van puur bedrog?
 Geen type van ‘en wat dan nog?’
 heeft hij het steeds mee moeten slepen.
 Al vonden wij, eerlijk gezegd,
 (maar wie zijn wij?) dat onterecht.
 6.5Hij liet zich soms zelfs anders noemen.
 (Hij koos (verschrikkelijk!) voor “Jo”).
 Maar niemand wist toen feitelijk hoe men
 ertoe gekomen was om zo ’n
 naam aan een zuigeling te geven.
 Hij werd de bijbel toegeschreven
 terwijl de oorsprong elders lag.
 Het was een achternaam. Men placht
 op Tholen vaker achternamen
 te kiezen als een roepnaam en
 de oorsprong van dit specimen:
 was ene  William Loban namelijk,
 een Schot, die lang geleden hier
 gekomen was als officier.
 
 6.6
 Toen Bergen-op-Zoom zich vroom moest houden
 en Spaanse scharen stutten moest,
 ging dat alleen met oudvertrouwde
 soldaten, met geld opgehoest.
 Dat waren toen heel vaak dus Schotten:
 ’t was daar geen vetpot thuis tenslotte.
 En Loban vond hier naast soldij
 ook nog een vrouw. Zo stichtte hij
 een familie die zich “Laban” noemde
 en waaruit Sara Laban sproot,
 mijn overgrootmoeder, al dood
 vóórdat mijn vader zijn verdoemde
 doopnaam, spook van vernedering
 -zo voelde hij dat toch – ontving.
 6.7Had hij wat ik nu weet, geweten,
 dan had hij er wellicht zich mee
 verzoend toch dat hij Laban heette,
 ja sterker nog ’t als renommee
 van de familie zelfs ervaren.
 --Ik kan de moeite mij besparen
 dat uit te diepen: ’t heeft geen zin.
 Kind van zijn tijd, gevangen in
 toevallige omstandigheden.
 En dat hij van zijn plaats en tijd
 in velerlei zich heeft bevrijd,
 mag daarom heel bijzonder heten.
 Ook al bleef hij voor velen maar
 een onopvallend ambtenaar.
 
   > inhoud 
 
 |