|
1990-09-01
PIM
HOOFDSTUK 12
12.1
“Mag ik van u meneer Van Beren?” “Ach adjudant, het spijt me zeer. Ik zou het morgen maar proberen. Ik denk dat hij vandaag niet meer Hier op kantoor nog zal verschijnen.” Haar stem heeft dat vervloekt hautaine Van ‘hou je nou toch rustig, man’ Waar hij zich dood aan ergeren kan. Hij smijt de hoorn op de haak en Zoekt voor zijn doen net iets te fel Naar het adres van het hotel Waar broer en zuster samen smaken - Met alle sentiment van dien – ’t Geluk elkander weer te zien.
12.2
’t Hotel was niet verafgelegen: ’t Lag op de hoek van ’t Leidseplein. Maar ook ditmaal zat het hem tegen, Want geen van twee bleek er te zijn. Daar stond hij nu te lanterfanten Tussen de bongomuzikanten, Vuurvreters, sieraadhandelaars En de gewone bedelaars En dacht: “Verdorie, wat een makke! Ik word spuugzat van dit gedoe. Ik ga mooi naar mijn volkstuin toe.” Hij stak zijn handen in zijn zakken En voelde – korzeligheid ten spijt – Toch ook iets van tevredenheid.
12.3
Zijn volkstuin was niet zo ver rijden Maar buiten de bebouwde kom, Een plek die zeer was te benijden: In ’t groen met weilanden rondom. Hier konden tussen boom en struiken Natuur en mens tesaam ontluiken. ’t Was pech, maar de gemeente had Hier plannen voor een klaverblad. Dus, zou dit paradijs wel blijven? Of “viel ook deze oase weer Ten slachtoffer aan het verkeer?” Zo kon zijn buurvrouw het beschrijven Die ieder onder post bedolf Als actiegroep “De Groene Wolf”.
12.4
Hier kan hij tot zichzelf komen, Verdwijnt die titel “adjudant”, De druk wordt van hem afgenomen; Hij krijgt zich zo weer in de hand. Wat doet hij? Ach, een beetje spitten, Maar gravend ziet hij heel wat zitten. Hij zet er alles op een lijn, Al wiedend wiedt hij ook zijn brein. Hij kan daar dus van zijn problemen, Van fraude, diefstal, roof en moord, Ontvoering, doodslag en zo voort In alle rust wat afstand nemen. Zo, hardop peinzend voor zich uit, Terwijl een merel troostrijk fluit.
12.5
Dat vogellied is wel van node. De hele zaak oogt bijster vaag. Wat was ’t motief om Huug te doden? Dat bleef voor hem de grote vraag. Huug had wat kunnen bijverdienen Met hier en daar wat cocaïne Maar was bepaald toch geen big shot Op het gebied van dope en pot. Nee, in die hoek moest hij niet wezen. In feite had hij maar één spoor Maar ging hij daarop dieper door Dan faalde elke hypothese. Die kidnap uit Smits sexdomein Kon toch niet echt de oorzaak zijn?
12.6
Zijn buurvrouw ziet hem aan het wroeten: Een in zichzelf mompelende man. Ze doet geen moeite hem te groeten, Ze weet: daar merkt hij toch niets van. Je moet Herman op deze dagen Vooral niet aan zijn hoofd gaan zagen. Hij komt vanzelf wel langs bij haar, Dus maakt zij vast de koffie klaar. Dat zijn zo van die vaste dingen Sinds zij tien jaar geleden ruim Naast hem kwam wonen op de tuin. Het water op het gas gaat zingen En zij neuriet haar eigen lied Als zij het op de koffie giet.
12.7
Van alle mogelijke verdachten Rustte verdenking wel het zwaarst - zoals de lezer wel verwachtte – Op Moeders mooiste: Jopie Baars. Die was – dat bleek – niet echt verstandig En daardoor soms wat te hardhandig Maar was toch ook niet – zonneklaar – Het type van een moordenaar. Al legde soms dan iemand ’t loodje, Dan was dat toeval, domme pech, Beslist geen zaak van overleg. Helaas! Je zat nou in dat bootje. Veel is in deze mierenhoop ’t Gevolg van slechts een samenloop.
12.8
Dus Baars bleef kandidaat. Van Beeren? Die hield zijn handen liever schoon, Maar iemand láten liquideren Viel vast niet buiten zijn patroon. Dus niet door Baars dus, die bevelen Om iemand koudweg maar te kelen, Vast moederlief had voorgelegd: Nee, Jopie, jongen, dat is slecht. Van Dijk kijkt naar zijn eigen handen. Zou hij? Hij zou. Maar ’t hoefde pas Als men dat wat hem dierbaar was, Zou doden, kwellen, aan zou randen. Licht uit het huisje naast zijn tuin: Ans heeft daar vast de koffie bruin.
12.9
Van Beeren kon, maar had hij reden? Zijn intuïtie zei hem: nee. Zo crimineel was er geen tweede Maar ’t bracht geen enkel voordeel mee. Wie rest? Anita?! Hij moet rillen. Waarom zou zij haar redder willen Vermoorden? Nee, dat was te gek! Die smart was maar gebekketrek? Dat wou, dat kon hij niet geloven. Hij hield zich liever bezig met ’t Zo vaak gememoreerd portret. Wie had dat durven, willen roven? Baars niet. Anita kwam te laat. Hier zat een interessant hiaat.
12.10
Van Dijk had wel zo’n bruin vermoeden Wie dat portret had weggehaald. Of dat de dader was? Hij hoedde Zich op dit ogenblik bepaald Voor overhaast. Je kon nooit weten. Hij had er vaker naast gezeten. En nu? Hij doet zijn klompen uit En klopt dan op zijn buurvrouws ruit. “Ben jij dat, Herman? Kom maar verder!” Daar staat ze, één hand in haar zij. Hij grijnst. “Grrr! Groene wolf! Zegt hij En denkt: ‘k breng het maar snel te berde: “Ik kan niet zo lang blijven, schat. Ik moet straks wel terug naar de stad.”
>inhoud
|
|
|