2009-10-14
DE DRAAD DOOR HET SLAKKENHUIS
17. HET LIED UIT HET LABYRINT
Soms, zei men, hoorde je muziek - en dan bedoelde men dus niet het lied dat kinderen periodiek, als men hen erin binnenliet, aanhieven tegen ’t donker en de angst – nee, ongehoord, heel diep, lang aanhoudend, rauw, ongetemd gezang, dat steppenland opriep en herftse drang, burlend geloei, een bries die bloed meevoert, geslik, te snel opbrandend vuur, uitgroei, muf, zuur, beslagen ogenblik. En wie het had gehoord, zei: “ ’t Lijkt betuiging, steeds maar weer, van spijt.
>inhoud
|