|
2009-10-14
DE DRAAD DOOR HET SLAKKENHUIS
c. En Daidalos is dan wel weer zo goed of hij, de kunstenaar, moet de kerker bouwen: wezenssfeer voor dàt daar: wees, vaar, onheilsbroed (dat eigenst ongewilde wezen, dat mij dat ik ontkennen wil). Hij bouwt (ik bouw) van angst en vrezen een kluis (mijn kluis), een duivelstil, huis van bewaring, koepel om het hersenkronkellabyrint, zwerfwoud, web, wespennest, doolom. En speelruimte: het is een kind. Dit kind dat hier op zoek mag gaan naar wat het is: mens, kween of beest en turend op de tinnen staan als ’t steen het laatste zonlicht leest.
>inhoud
|
|
|