2003-10-04
HET JOODSE BRUIDJE UIT DE RUBENSSTRAAT
HOOFDSTUK 7 GESPREK
7.1 De rector legt zijn bril terzijde En kijkt haar peinzend, vorsend aan: “Men heeft, schrijf jij, van Hans te lijden, maar in de tien jaar die ik aan de school als rector ben verbonden, heb ik nooit ook maar iets gevonden dat daarop in de verte wijst. Integendeel, een ieder prijst hem steeds de hemel in, met name zijn vlijt, zijn altijd goede zin, de goede resultaten in zijn vakken bij het eindexamen… Geloof je dat je zo iets krijgt als je je leerlingen bedreigt?”
7.2 Zij laat haar blik kalm op hem rusten, dat ventje achter zijn bureau, aan ’t kakelen en welbewust te liegen. Te dikke cupido met krulletjes grijs aan de slapen, zo overtuigd dat hij rechtschapen, verstandig, wijs en open is! Haars inziens heeft hij het goed mis! Hem over zijn bureau heen halen om hem eens recht in zijn gezicht dat woord te spuwen: lichtgewicht! Die lust bekruipt haar telken male als zij hem ziet. Helaas, fatsoen dwingt haar ook nu poeslief te doen.
7.3 “Ach, in een school kan veel gebeuren wat lang niet altijd ieder ziet. Je gaat niet met ellende leuren of loopt te koop met je verdriet. ’t Is helemaal niet voor te stellen het aan een rector te vertellen. Dus dat je nooit maar iets verneemt, is dan ook helemaal niet vreemd.” -- “Maar hier gaat het om echte klachten! We hebben toch een meldsysteem? Je kunt altijd met je probleem naar iemand die – mag je verwachten – de zaak die door jou wordt gemeld, vertrouwelijk aan de orde stelt.”
7.4 “Maar Piet, kun je dat zelf geloven? Je weet toch ook wel hoe het werkt of kijk je maar alleen van boven zodat je helemaal niets merkt?” Zij dreigt door deze gang van zaken toch haar geduld nog kwijt te raken. Gelukkig vindt ze net op tijd de toon weer terug van zorgzaamheid: “Ik wou je eerst geen namen geven maar er staat zo veel op het spel, dat ik nu denk: ik doe het wel.” En dan vertelt ze heel gedreven wat moeder Zwart, dat hart van goud, onlangs aan haar heeft toevertrouwd.
7.5 Toch, hoe indringend ook haar woorden, Ze stuiten op een blinde muur van ongeloof dat wat zij hoorde de rook is van een dieper vuur: “Als Claudia echt heeft te klagen, dan kan ze zo belet aanvragen bij schoolarts of vertrouwensvrouw en zonder haar klacht zal ik jouw verhaal meteen prullenbakkeren. Ik heb geen enkele reden om een goede leerkracht die alom waardering oogst zo te schofferen!” Met het stilzwijgend commentaar: En jij, mevrouw, bekijk het maar!
7.6 Nooit is zij zo boos thuis gekomen: “Ja, Jozua, je hebt gelijk, ik moet hier weg, ik sta goddome op school als “doordramster” te kijk! Wat zou ik zonder aarzelingen van die man graag de nek omwringen! Maar krijgen doen we hem nog wel, want het bestuur springt uit zijn vel als ze van deze toedracht horen!” -- “En daarnaast ligt er - explosief – op hun bureau een zekere brief” brengt Jozua ook nog naar voren en kijkt haar warm en innig aan. Een brede glimlach breekt zich baan.
>inhoud
|