2003-10-04

HET JOODSE BRUIDJE UIT DE RUBENSSTRAAT

HOOFDSTUK 8 HOOR OOK DE ANDERE PARTIJ

8.1
De Stichting Vijgeboom omvatte
een aantal scholen die in naam
herinnerden aan tijden dat een
geloofsrichting meer dan de faam
als leerfabriek en opvang telde.
Niet dat die naamsinhoud erg knelde:
ook openlijk zocht men het meer
in strikte normen en in “sfeer”.
P.C. betekent dezer dagen
voor jongeren een apparaat
en waar P.C. ook nog voor staat:
God mag het weten! Dat soort vragen
wordt ook op school niet meer gesteld
omdat nu meer het inzicht telt.


8.2
’t Bestuur nu van voornoemde stichting
was in vergadering bijeen.
Het had Hans wegens de betichting
van ongewenst gedrag meteen
maar uitgenodigd om te komen.
Zo kon op tijd nog ondernomen
wat iedereen noodzakelijk leek
om dat wat uit de feiten bleek
een passend antwoord te verschaffen.
Besturen is en blijft altijd
een zaak van verantwoordelijkheid.
Dat is niet weggelegd voor laffe
karakters, meesttijds te bereid
de kool te sparen met de geit.


8.3
De voorzitter wil eerst vernemen
wat Hans zijn eigen mening is:
“Meneer de Klein, dit soort problemen
is mij een grote ergernis.
De sfeer op school moet veilig wezen,
maar ik vrees nu met groten vreze.
Dus daarom graag en integraal:
Wat is uw kijk op dit verhaal?”
“De naam is Klein”, zegt Hans nog even,
maar dat wordt met “o, misverstaan”
als onbelangrijk afgedaan,
hij moet nu echt zijn visie geven.
Hij kijkt de kring gezichten rond
en krijgt gelijk een droge mond.


8.4
“Mijn visie? Echt , ik zou ’t niet weten!
Ik weet niet wat me overkomt.
Nog nooit is zo iets mij verweten.
En plotseling dit! Ik sta verstomd.
Mijn aanpak steunt steeds op vertrouwen:
jij dat van mij en ik het jouwe
en hou je dat gewoon in stand,
dan is er nooit wat aan de hand.
Hoe je van mening mag verschillen,
ja, hoe fel ook je woorden zijn,
je blijft toch steeds binnen de lijn
van voor elkaar het beste willen.
Voor mij is moeder Zwarts verhaal
daarom compleet orakeltaal!


8.5
Één van de heren buigt naar voren
en zegt, bewust coöperatief:
“Uw houding kan mij wel bekoren,
maar bent u niet wat te naïef?
U praat over vertrouwen geven…
alsof er geen verschillen leven
in kennis en ervaring, macht (!).
Heeft u ooit voor uzelf bedacht
dat zij ’t wellicht niet zo ervaren
als u het zelf oprecht bedoelt?
Weet u écht wat een leerling voelt?”
En blijft dan in Hans’ ogen staren
alsof hij met zijn jampotbril
hem tot de kern doorgronden wil.


8.6
Wat moet je nou op zo’n vraag zeggen?
Allicht weet je dat niet altijd!
Je moet je oor te luisteren leggen,
al geeft ook dat geen zekerheid.
Maar ja, je kent elkaar al jaren
en dat vermindert de bezwaren.
Dus: “Ja, ik denk: meestal van wel.
Het is toch vaak een samenstel
van alle mogelijke factoren
waaruit je je conclusies trekt.”
Een antwoord dat geen geestdrift wekt,
maar vragen oproept, plompverloren:
“Heeft u, ik vraag het maar exact,
met leerlingen fysiek contact?”


8.7
Fysiek contact? Zou men bedoelen
een schouderklop? Een arm? Of meer?
Fysiek! Dat woord! Een smoezelig voelen
daalt als een deken op hem neer.
En doffe woede: het vermoeden
dat hij hier nooit maar iets ten goede
te berde brengen kan, vast in
bot vooroordeel en tegenzin.
Hij hoort de vragen gaan en komen
en antwoordt als een automaat.
Of hij onder vier ogen praat?
Hoe vaak? Heeft hij in acht genomen
wat daar in goed fatsoen bij hoort?
Et cetera en enzovoort.


8.8
“Als ik het zo mag samenvatten,”
besluit de voorzitter het pleit,
“u kunt uw eigen rol slecht schatten
en mist daarbij zorgvuldigheid.
Hoe goed u als docent mag wezen,
de school heeft risico’s te vrezen
die je toch juist in deze tijd
bewust als schoolbestuur vermijdt.
We mogen ons gelukkig prijzen
dat er geen rampen zijn gebeurd.
Maar desondanks, ’t bestuur betreurt
de noodzaak u terecht te wijzen.
Wij leven in een glazen huis:
dus houdt voortaan uw handen thuis!”


8.9
Hans buigt het hoofd, maar niet uit schaamte,
Hij is alleen verschrikkelijk moe.
Hij dient zich tegen deze blaam te
verweren, maar hij weet niet hoe.
“Het blijft toch alles onbewezen?
De rector vindt ook dat in deze
men mij niet dát verwijten kan!”
“Ja, ja, de rector weet ervan.
Met hem moeten wij ook nog praten.
Maar wat met hem wordt afgedaan
gaat vanzelfsprekend u niet aan.”
“Ik voel me ziek” zegt Hans gelaten.
Maar daar zit men bepaald niet mee:
“Verlof? Nog niet zo’n gek idee!”


8.10
Nog in de school, op weg naar buiten,
komt hij het meisje tegen dat
- om haar constante flierefluiten -
hij laatst zo uitgefoeterd had.
Zij groet als altijd: vriendelijk, open.
Dat doet hem goed. Je zou toch hopen
dat je geëerd bevoegd gezag
toch ook een keertje zo iets zag:
dat tussen leraren en kinderen
wat er, hoe hard en regelrecht
dan ook, elkaar soms wordt gezegd
geen goede band hoeft te verhinderen.
Ach, zo’n bestuur is maar poeha.
Warm groet hij terug: “Dag Claudia!”

>inhoud



  Website gebouwd door intronet