1985-10-14
SEPTEMBER
11.
Nadat hun doden op de plaats waar zij verslagen waren, begraven waren, begon de weg terug: een uitgebloeide berm die zich naar ’t oosten strekt. Zo nu en dan prijkt fleurig afval tussen ’t gras, een souvenir van anonieme eerdere reizigers. Gesprekken komen niet op gang. Stapvoets, zacht ratelend de hoeven op ’t plaveisel van de dijk. Des middags daalt een stille regen op hen neer. De vrouwen schuilen huiverend in omgeslagen capes. Geleidelijk gaan ze op in van het oosten zwellend zwart.
Maar midden in de nacht, ze trekken door een bos, passeert dichtbij een andere stoet. Men ziet de fakkels door de takken heen en hoort muziek: een dronkemansgezang door schril gefluit omlijst en schaterend gelach. Een uitgelaten feestgezelschap dat zich moeizaam van de drank maar onvermoeibaar door het bos beweegt. Men houdt elkaar in evenwicht. Ook zijn er die men dragen moet tot algemene vrolijkheid; soms onderbroken door een vrouwengil van even schrik en dan toegeeflijkheid: men neemt zijn kansen in het donker waar. Met toeters en met bellen, met wereldwijs cynisme maakt dionysisch gulzig Oktober zijn entree.
>inhoud
|