1990-09-01
PIM
HOOFDSTUK 8
8.1
“Dat kan niet, adjudant, wij halen Nooit zo maar kinderen uit de les!” De conrectrix staat zonder dralen Voor rust en rooster op de bres. “’t Is in de pauze ook discreter, Dat is ook voor uw doel veel beter!” Al heeft Van Dijk het nog zo druk, Hij brengt haar echt niet van haar stuk. “Die kinderen tegenwoordig maken Toch wel verschrikkelijk veel mee. En steun van ouders? Ach wel nee, Zijn bezig met hun eigen zaken. Zie nou Pims moeder eens begaan: Dat mens kan toch dat joch nooit aan!”
8.2
“Zo’n kind gaat toch vanzelf aan ’t zwieren Als je ’t geen zorg en aandacht schenkt! De leeftijd om te pionieren: ’t Gaat sneller mis dan men vaak denkt! Neem nou zijn oom: als leerling vroeger Ook al zo slap, totaal geen zwoeger. ’t Diploma heeft hij ook bepaald Met spieken en geluk behaald. Die Huug die moest wel derailleren. Maar ook al weet je ’t wat en hoe, Zo’n einde wens je niemand toe! Nee, dan zijn vriendje Roy van Beeren! Zo een verschil van dag en nacht Had ik bij vrienden niet verwacht!”
8.3
De bel! De pauze gaat beginnen. ’t Duurt even voor Pim is gehaald, Dan stapt hij zorgelijk kijkend binnen: Waar heeft hij nu weer in gefaald? Nee, Hengelaar in rustpositie. “Meneer Van Dijk van de politie Wil graag dat jij hem antwoord geeft Op enkele vragen die hij heeft. Veel tijd zal het niet van je vergen.” Shit! Hij verschiet verschrikt van kleur. Nou, dat wordt dan een boel gezeur! Die zeven mille??!! Toch maar verbergen? Opbiechten dan? Maar ja, hij weet Die som is –tijdelijk!! – incompleet.
8.4
Van Dijk moet even wat verdringen. Hij ziet dat joch, hij ziet zichzelf En schiet prompt vol herinneringen. Hoe oud was hij? Een jaar of elf. Hij had die dag wat uitgevreten, Iets onbelangrijks, lang vergeten, Maar daar zat hij op dat moment In dóódsangst voor die wijkagent. Waaròm, kan hij zich nòg afvragen, In vrees en beven voor zo maar Een willekeurig wetsdienaar? Die man toen had zich wijs gedragen En vriendelijk hem met welgeteld Eén woord op zijn gemak gesteld.
8.5
Als hij ook zoiets kon verzinnen…? Meer dan “Wat erg, dat van je oom”, Schiet hem nu echter niet te binnen. Een stomme knik is slechts zijn loon. “Je kon het vast goed met hem vinden. Bracht jij zijn post niet rond bij vrinden?” “Alleen op zaterdag. Niet meer”. “Hoe ging dat toe, die laatste keer?” “Zoals altijd. Op vrijdagavond Kreeg ik de brieven en de lijst Met namen mee. ’t Was wel vereist De goede route te handhaven, Maar dat had ik zo vaak gedaan, Daar was niets ingewikkelds aan.”
8.6
“En”, vraagt Van Dijk, “bij welke heren Moest je toen langs die zaterdag?” “Die eerste dat was Smit van Beeren, De tweede was, geloof ik, ....ach, Ik kan het lijstje u zo geven, ’t Zit in mijn tas, ik pak het even.” Zodoende heeft de adjudant Wat later ’t briefje in zijn hand En hij ontdekt heel wat bekenden. “Da’s mooi, Pim! Wel, dan wil ik graag Nu nog jouw antwoord op één vraag”. Pim denkt: “Nou komt dus de ellende!”. Maar nee, hij mag een foto zien: “Die vrouw, Pim, ken je die misschien?”
8.7
Pim veert omhoog in één seconde: “Dat is de vrouw van het portret!” Roept hij verbaasd en opgewonden, “Oom had dat hangen in zijn flat!” (Van Dijk moet maar niet verder vragen Want dat zou Pim nu slecht verdragen. Die vrouw had immers nogal sterk Op zijn verbeeldingskracht gewerkt. Haar kennen? Nee, slechts in zijn dromen Bestond zo’n wereldstoot reëel, Maar weet zo’n ouwe vent nou veel …) Van Dijk intussen denkt: Potdome! Er wàs iets weg! Dit is beslist Wat ik in Huugs flat heb gemist!
>inhoud
|