1990-09-01
PIM
HOOFDSTUK 7
7.1
Daar zit zij nu dan eindelijk voor ‘m. Zelfs pleisters staan haar nog charmant. Ach, denkt Van Dijk, met zo een porum Kom je een eind in Nederland. Zij kijkt naar hem. Haar ogen smeken Maar hij wil slechts dat zij gaat spreken, Dat uit die mond die vóór hem gloeit De waarheid zoet als honing vloeit: “Mevrouw, u kunt hier vrijuit spreken, Die lui die u hebben ontvoerd, Die liggen alle twee gevloerd, Daar zou’k me ’t hoofd niet over breken!” Maar nee, in plaats van iets normaals Komt uit die mond slechts koeterwaals.
7.2
En zij bezit ook geen papieren, Geen paspoort of toeristenkaart En ook geen andere formulieren Waardoor haar herkomst wordt verklaard. Alleen een mooie kleurenfoto: Zij met Huug samen voor zijn auto En nog een kaartje met pin-up Van één of andere bar of club. Die foto kan mooi uitkomst bieden: Hij wijst op Huug en noemt diens naam, Wijst dan op haar en kijkt haar aan. Zij antwoordt vlot maar wel timide. Zo komt hij eindelijk aan de weet Dat deze droom Anita heet.
7.3
Maar meer kan hij niet uit haar halen Want zij spreekt Spaans, naar hij vermoedt. Al was hij dan niet slecht in talen, Niet slecht betekent toch niet: goed. Hij kan de tolk dus niet ontberen, Maar wellicht is één van de heren In ’t ziekenhuis zo opgeleefd Dat hij wat te vertellen heeft. Maar uit het gips stijgt slechts gestamel. Ze hoorden al bij ’t zwijgzaam typ En nu is ’t enkel maar gepiep. Ook die oogst lijkt dus eerst maar schamel. In hun colberts boekt hij succes: Hij vindt hun beider werkadres.
7.4
’t Ontspanningscentrum “Rode Molen” Lag in ’t Noord-Hollands veengebied. ’t Lag wat ter zij, in ’t groen verscholen. Opvallen hoefde het ook niet. Zijn klanten kreeg het toch met name Dankzij de mond-op-mond-reclame Zoals men wat meesmuilend zei. In deze kille maatschappij Is zoveel warmte al verdwenen; Hier bood men een beschaafd publiek Nog ouderwetse erotiek, De sfeer van toen: Parijs en Wenen. Kies en exquis zoals het past Bij een verfijnde hoerenkast.
7.5
“Ja, inderdaad.” Roy Smit van Beeren, De directeur van dit project, Herkent de vrouw zonder mankeren: “Anita Baars”, zegt hij direct, “Sinds vorig jaar de echtgenote Van iemand bij ons aangesloten Als barbediende en portier.” “Zij werkte zelf ook wel eens hier”, Vult hij nog aan bij ’t retourneren Van ’t kiekje aan de adjudant. “Maar, à popos, in welk verband Komt u hier bij ons informeren? Want zeker al een week of tien Heb ik van haar niets meer gezien.”
7.6
Van Dijk bekijkt de ondernemer Die kennelijk graag dynamisch oogt En vraagt zich af wat voor probleem ‘r Verdoezeld wordt in dit betoog. Want hij weet heel wat van bedriegen Maar hoorde zelden toch zo liegen. Baars kent hij uit het ziekenhuis - Bepaald niet moeders mooiste thuis -, Die zou bij Mata Hari horen? Hij houdt zich kalm, want deze kwast Draait zich wel in zijn praatjes vast. Straks geeft hij hem de wind van voren. Dus wijst hij hem op Huugs gezicht “En die, kent u die ook wellicht?”
7.7
Het lijkt eerst of Smit nee wil zeggen Maar blijkbaar heeft hij zich bedacht. “Ach”, zegt hij, “’k kan het niet weerleggen, ‘k Heb jaren met hem doorgebracht. We zaten samen op ’t lyceum, Maar dat ik daarom nou per sé ’m Mocht lijden….Wel integendeel! Die man was werkelijk immoreel. Hij wou maar één ding: zich verrijken. En zag hij ergens voordeel in, Dan was geen middel hem te min, Dan ging hij rustig over lijken. Geloof me, adjudant, hij kreeg Een koekje van zijn eigen deeg.”
7.8
De adjudant zwijgt, denkt het zijne. Dus Smit gaat door: “Kijk, zaken doen Mag anderen soms hebzuchtig schijnen, Een zakenman héeft zijn fatsoen. Die Huug wou voor zijn cocaïne Zich zelfs wel van zijn neef bedienen, Een joch van twaalf, dertien jaar! Voor hem gold dat als geen bezwaar. Hij dacht juist: mooie camouflage. Met blanco enveloppen zond Hij ’t neefje bij zijn klanten rond En ’t wekte prima als trucage, Want niemand heeft die uitzendkracht Ook maar een ogenblik verdacht.”
7.9
“Beperken wij ons tot de feiten” Doorbreekt Van Dijk hem, niet geroerd Door wat Smit Huug al mag verwijten. “Vandaag werd er een vrouw ontvoerd! De beide heren die dat deden, Zijn, kon ik constateren, leden Van ’t personeel van deze tent. Die actie was u toch bekend? Of wou u nu soms gaan beweren Dat u niet op de hoogte was Van wat uw employés zo pas - In werktijd zelfs – zijn gaan presteren? Wat moesten die twee sukkelaars Nou eigenlijk van dame Baars?”
7.10
“Wat hoor ik nou?!”, roept Smit verbolgen, “Meneer, daar komt u nu mee aan! Ik weet van niets, dientengevolge Heb ik er niets mee uit te staan. Wat twee van mijn ondergeschikten Daar samen buiten mij om flikten, Is hun zaak; ik bemoei me niet Met Baars’ zijn echtelijk verdriet. Want da’s natuurlijk ook de reden: Die meid die had van hem genoeg, Dus zei ze met d’r handje “doeg”. Ach ja, zo zijn vandaag de zeden. Hij haalde haar wel uit de schijt, Maar nee, geen centje dankbaarheid!”
7.11
Ontstemd en zichtbaar ontevreden Verliet Van Dijk die ballentent, Zijn uitdrukking bepaald geen reden Tot bloei van ’t etablissement. O zeker, ’t niet onaangename Vertoon van bloot door ene dame Vergoedde leuk de lange zit Met die gladjakker van een Smit. Maar deugdelijke informatie, Die miste hij toch nog altijd En ook ontbrak een onderheid Zicht op de hele situatie. Je lust naar waarheid put niet veel Uit het bezoek aan een bordeel.
7.12
Op het bureau wacht een surprise. Wanneer hij mopperend binnentreedt, Ligt daar de laatste expertise Van ’t lab puntgaaf voor hem gereed. Hij heeft ’t zelfs eerst niet in de gaten Want hij is nog in alle staten: Die Smit, die niets wist, zelfs niet wat Die Huug met die Anita had! Het onderzoek gaat over sporen Van vingers op Huugs meubilair, Vooral op de open secretaire. Men weet nu wie ze toebehoren. Die afdrukken – bepaald niet schaars – Zijn bijna allemaal van Baars.
>inhoud
|