1986-03-01
ALS HET WARE
STEEN PAPIER SCHAAR
I
Op ’t midden van mijn weg: een steen.
Een uitdaging, een overval.
Ik kan nu niet meer terug. Ik kan
nu niet meer om mezelf heen.
In ’t midden van mijn lijf de zwaarte
op mijn maag. Geen ruwe muur,
geen scherpe rots. De stomme gladheid
van een kei. De stenen gast
of laatste vesting tegen innigheid.
II
Papier, mijn trouwe minnares,
zich elke dag weer openvouwend
tot ontvangst als ik tot haar
mijn toevlucht zoek. Zij ligt gereed
en biedt haar ongerepte schoonheid aan.
Eerst nog haast aarzelend raakt
op weg naar troost mijn hand haar huid
maar vloei tenslotte in haar uit:
een opgaan in elkaar, een blank,
verblaasbaar, bladzijdun bestaan.
III
Maar angst, schaarscherp. Door ’t lichtst geknister
schrik ik op. ’t Geknipte valt
uiteen. De scheiding kan
niet langer uitgesteld. Verbazend dat
het al met al nog zo lang hield.
die dunne schil van leven om
de wereld heen, een gulden vlies
van hopen tegen horen in.
Wat continent was, splijt en slaat
heel traag maar zeker, desolaat
op drift.
IV
Het hart is een versteend begrip,
verdroogde bron van ergernis.
De woede werd door weten
onderkoeld. Te nemen wat
gegeven is. De onbewogenheid
van rots. Een ongelooflijk bergland
waar erosie pas vertelt
wat oppervlakkigheid verbergt.
Het doodstil lachen van een beeld
naar de bezoekers in ’t museum.
Jij zo, jij zus. Ik? Ben slechts zin
die naar zichzelf verwijst.
V
Ik red me er met het een of andere
papier nog even uit. Voor elk
geval bestaat een formulier.
Het halve woord dat zijn verstaander
vindt en nieuwe deuren opent
voor de vlucht. Zo pak ik dus
mezelf tegen het leven in.
Zo liegen dat ’t gedrukt zal staan.
Een vals persoonsbewijs waaraan
ik nieuwe ijdelheid ontleen.
VI
Maar ik moet verder gaan: een schaar
dwars door de warse stof, rechtuit.
Weg die zijn horizon doorsnijdt
maar nieuw en onverkend gebied
ontsluit. De schaar beeft in mijn hand,
De benen gaan maar moeizaam heen
en weer. De snijder snijdt zijn kleren
van de keizer tot een mens.
VII
Ik moet. Ik doe. Ik zal. Nog door elkaar
als zerken op een kerkhof dat
stil en verwilderend ligt
te wachten op de jongste dag.
’t Gebarsten universum vliegt
intussen in steeds groter krullen
uit elkaar. De melkweg
opent zich. Op reis gaan langs dat pad
van licht. ’t Gesternte in je greep.
Verhaal van eeuwen zichtbaar als
een mistige spiraal
(maart 1986)
>inhoud
|