|
2009-10-14
DE DRAAD DOOR HET SLAKKENHUIS
7. EEN MEIMORGEN VROEG OPGESTAAN
Een meimorgen vroeg opgestaan en uitgegaan om in de weiden naar mijn lief te zoeken. En vond hem niet. En durfde ’t niet te vragen aan de norse wachters die de kudden hoedden. Dus zocht ik door. De zon begon te branden. Maar feller dan de zon werd ik door zin verteerd. Lust die mij overstroomde, overmande. Blind onderken je maar één ding: wat je begeert. Ik drong door struikgewas, door dorenhagen, steeds door, steeds weer verstrikt, steeds meer verward. En vond hem eindelijk. Schuw iets te wagen kon Ik alleen maar kijken. Met een bonzend hart.
>inhoud
|
|
|