1.
Zij zoekt de in de steen
verstopte dieren.
Zo vangt haar hand
de vogel en de olifant,
maar – zoals iedereen
die haar wel kent, zal vatten –
voornamelijk toch katten.
(juni 2002)
2.
De poes vraagt om
een aai. Wel meer:
zij legt zich krom
zoals weleer
voor jou. Die eis:
ik kan niet terug.
Ik ros haar rug.
Zij gaat op reis,
een grootvorstin,
al klauwend in
het Turkse kleed.
En peilloos weet
ik, ingeval
zij sterft, hoe zeer
ik dan jou weer
verliezen zal.
(24 februari –20 maart 2004
3.
Zij glijdt door ‘t kattenluik. De deur
geeft toegang tot een tuin. Daar zit
- maar nu wel helemaal in ’t wit –
die lieve dame van weleer.
“ Ach, Barrel”, zegt ze, “ ben je daar?
Wat goed! Want kijk eens hier”, en wijst
op ’t poezenbeeld dat uit de steen verrijst,
“mooi hè, je bent nu eindelijk klaar!”
(20 januari 2006)